Wat is een angststoornis?

Er bestaan verschillende soorten angststoornissen. 

  • Paniekstoornis

    Bij een paniekstoornis heb je regelmatig last van paniekaanvallen: een korte, hevige angst die vaak plotseling optreedt. Je hebt naast het angstige gevoel ook lichamelijke klachten waar je in één keer en tegelijk last van krijgt:

    • hartkloppingen
    • ademnood
    • zweten
    • een beklemmend gevoel op de borst
    • trillen of beven
    • duizeligheid
    • misselijkheid
    • opvliegers of koude rillingen.

    Soms zijn al deze klachten zo heftig dat je bang bent om de controle over jezelf te verliezen, gek te worden, flauw te vallen of zelfs dood te gaan. Hierdoor ontstaat angst voor angst.

  • Agorafobie

    Bij agorafobie ben je bang om een paniekaanval te krijgen in situaties waar je misschien geen hulp kunt krijgen of denkt te krijgen, mocht je hulp nodig hebben. Of in situaties waarin je je schaamt voor je gedrag tijdens een paniekaanval of niet makkelijk weg kan komen (zoals een bioscoop of het openbaar vervoer). Je bent bang om je vertrouwde en veilige omgeving te verlaten. Je vermijdt dan allerlei situaties, zoals bijvoorbeeld drukke winkels of het openbaar vervoer. Ongeveer de helft van de mensen met paniekaanvallen lijdt aan agorafobie. Agora is Grieks voor ‘markt’.

  • Sociale angststoornis

    Bij een sociale angststoornis ben je in het algemeen bang voor sociale situaties. Je durft bijvoorbeeld niet een presentatie te houden of bij iemand op bezoek te gaan. Je kunt bijvoorbeeld heel bang zijn om dingen te doen in het bijzijn van anderen. De angst om ‘af te gaan’ of in verlegenheid te worden gebracht is zo groot, dat je zulke situaties uit de weg probeert te gaan. Bij een sociale angststoornis ben je bang voor het negatief oordeel van anderen. En bijna altijd onderschat je de ernst van je probleem.

    Ook in de samenleving worden sociale angststoornissen onderschat. Mensen met een sociale angststoornis vragen veel te weinig hulp aan anderen. Terwijl er wel goede hulp voor ze is.

  • Piekerstoornis of gegeneraliseerde angststoornis

    Bij een piekerstoornis ben je op elk moment gespannen. Dit heet ook een gegeneraliseerde angststoornis. Je maakt je druk over gewone dingen. Je piekert over je gezondheid bijvoorbeeld, of over je werk. Je bent bang dat er iets vreselijks zal gebeuren, ook al is hier geen enkele aanleiding voor.

    Heb je deze vorm van een angststoornis, dan heb je ook vaak last van lichamelijke klachten die bij gespannenheid kunnen voorkomen, zoals spierspanningsklachten. Daardoor kan bijvoorbeeld rugpijn of hoofdpijn ontstaan.

  • Fobie

    Bij een fobie ben je bang voor specifieke dingen, dieren of omstandigheden en vermijd je deze dingen of situaties. Het woord fobie komt van het Griekse woord ‘fobos’, dit betekent vlucht of angst.

    Je kunt bang zijn voor specifieke situaties zoals, dieren, insecten, de tandarts, medische ingrepen, kleine ruimten, grote hoogten en vliegen in vliegtuigen. Ook een specifieke fobie kan veel gevolgen hebben, zoals bijvoorbeeld een slechter wordend gebit als je niet meer naar de tandarts durft te gaan.

Bij een paniekstoornis heb je regelmatig last van paniekaanvallen: een korte, hevige angst die vaak plotseling optreedt. Je hebt naast het angstige gevoel ook lichamelijke klachten waar je in één keer en tegelijk last van krijgt:

  • hartkloppingen
  • ademnood
  • zweten
  • een beklemmend gevoel op de borst
  • trillen of beven
  • duizeligheid
  • misselijkheid
  • opvliegers of koude rillingen.

Soms zijn al deze klachten zo heftig dat je bang bent om de controle over jezelf te verliezen, gek te worden, flauw te vallen of zelfs dood te gaan. Hierdoor ontstaat angst voor angst.

Bij agorafobie ben je bang om een paniekaanval te krijgen in situaties waar je misschien geen hulp kunt krijgen of denkt te krijgen, mocht je hulp nodig hebben. Of in situaties waarin je je schaamt voor je gedrag tijdens een paniekaanval of niet makkelijk weg kan komen (zoals een bioscoop of het openbaar vervoer). Je bent bang om je vertrouwde en veilige omgeving te verlaten. Je vermijdt dan allerlei situaties, zoals bijvoorbeeld drukke winkels of het openbaar vervoer. Ongeveer de helft van de mensen met paniekaanvallen lijdt aan agorafobie. Agora is Grieks voor ‘markt’.

Bij een sociale angststoornis ben je in het algemeen bang voor sociale situaties. Je durft bijvoorbeeld niet een presentatie te houden of bij iemand op bezoek te gaan. Je kunt bijvoorbeeld heel bang zijn om dingen te doen in het bijzijn van anderen. De angst om ‘af te gaan’ of in verlegenheid te worden gebracht is zo groot, dat je zulke situaties uit de weg probeert te gaan. Bij een sociale angststoornis ben je bang voor het negatief oordeel van anderen. En bijna altijd onderschat je de ernst van je probleem.

Ook in de samenleving worden sociale angststoornissen onderschat. Mensen met een sociale angststoornis vragen veel te weinig hulp aan anderen. Terwijl er wel goede hulp voor ze is.

Bij een piekerstoornis ben je op elk moment gespannen. Dit heet ook een gegeneraliseerde angststoornis. Je maakt je druk over gewone dingen. Je piekert over je gezondheid bijvoorbeeld, of over je werk. Je bent bang dat er iets vreselijks zal gebeuren, ook al is hier geen enkele aanleiding voor.

Heb je deze vorm van een angststoornis, dan heb je ook vaak last van lichamelijke klachten die bij gespannenheid kunnen voorkomen, zoals spierspanningsklachten. Daardoor kan bijvoorbeeld rugpijn of hoofdpijn ontstaan.

Bij een fobie ben je bang voor specifieke dingen, dieren of omstandigheden en vermijd je deze dingen of situaties. Het woord fobie komt van het Griekse woord ‘fobos’, dit betekent vlucht of angst.

Je kunt bang zijn voor specifieke situaties zoals, dieren, insecten, de tandarts, medische ingrepen, kleine ruimten, grote hoogten en vliegen in vliegtuigen. Ook een specifieke fobie kan veel gevolgen hebben, zoals bijvoorbeeld een slechter wordend gebit als je niet meer naar de tandarts durft te gaan.

Herkennen van een angststoornis 

Iedereen voelt zich wel eens angstig. Bang zijn is niet meteen een stoornis. Wanneer angst je dagelijks leven regelmatig flink verstoort dan is het wel echt een stoornis. Vaak weet je dan wel dat de angst overdreven en ongegrond is, maar toch wint de angst bijna altijd van dit besef. Als je een fobie hebt doe je er alles aan om de gevreesde situatie te vermijden. Mislukt dit, dan ontstaat een paniekaanval of extreme angst, met bijbehorende lichamelijke klachten.

Als een angst vaak terugkeert in jouw persoonlijk leven en je relaties of je werk beïnvloedt, dan moet je dit serieus nemen en naar je huisarts gaan. Dan is er bij jou misschien sprake van een angststoornis.

Kenmerken van een angststoornis

Los van de specifieke symptomen van specifieke angststoornissen hebben mensen vaak last van:

  • hoofdpijn
  • buikpijn
  • slaapproblemen
  • gebrek aan eetlust
  • concentratieproblemen
  • een bang voorgevoel
  • prikkelbaarheid
  • nervositeit
  • spanning en onrust
  • angst voor allerlei klachten
  • hoofdpijn
  • buikpijn
  • slaapproblemen
  • gebrek aan eetlust
  • concentratieproblemen
  • een bang voorgevoel
  • prikkelbaarheid
  • nervositeit
  • spanning en onrust
  • angst voor allerlei klachten

1.924.600

mensen tussen de 18 en 75 jaar hadden een angststoornis in 2021 volgens een bevolkingsonderzoek in Nederland.

1,5 keer

komt een angststoornis vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.

Ongeveer 20%

van de mensen met een angststoornis is bekend bij de huisarts.

Beluister de podcastserie Donkergrijze cellen over angsten en depressie

Donkergrijze cellen is een 6-delige podcastserie van de Hersenstichting over angsten en depressie. Annemiek Lely gaat als trotse ambassadeur van de Hersenstichting in de afleveringen in gesprek met gasten die meer kunnen vertellen over angsten en depressies. Hoe dat bijvoorbeeld voelt, of hoe de processen in je brein precies werken.

Beluister iedere donderdag een nieuwe aflevering op ons podcastkanaal Hoofdzaken, via je favoriete podcast-app!

Beluister de podcasts via Spotify, Apple Podcasts of Google podcasts.

Diagnose van een angststoornis

Als je veel last hebt van angsten is het verstandig naar je huisarts te gaan. Bespreek waar je last van hebt en kijk samen hoe je er beter mee om kan leren gaan. Een arts zal je specifieke vragen stellen naar je gedrag en naar je hele gezondheid kijken om je klachten te kunnen begrijpen.

Daarna stelt de huisarts met jou een behandelplan op en kijkt wat hij of zij zelf voor je kan doen. Klachten ontstaan vaak geleidelijk. Als je er vroeg bij bent kan de huisarts je klachten met hulp van een praktijkondersteuner of van een psycholoog al helpen.

Is het zo dat angsten je leven blijven controleren kan de huisarts je doorverwijzen naar een psycholoog of psychiater. Deze psycholoog of psychiater kan bij een psychiatrische angststoornis een diagnose stellen, kijken welke behandelingen het best passen en in welke volgorde. Vaak zijn verschillende behandelingen mogelijk die elkaar ondersteunen.

Oorzaken van een angststoornis

Angst is een normaal gevoel, dat we nodig hebben om te overleven. Bij een angststoornis is dit gevoel in de war.

Gewone angst voorkomt ongelukken

Niemand kan overleven zonder angst – stel je maar eens voor dat je zonder angst door een drukke stad zou fietsen. Je zou binnen de kortste keren ergens tegenaan rijden omdat je niet oplet.

Wat er precies misgaat, is nog niet duidelijk. Het verschilt ook een beetje per type angststoornis.

Voor een angststoornis is niet één oorzaak aan te wijzen. Zowel lichamelijke als sociale en psychische factoren spelen een rol.

  • Erfelijkheid

    Erfelijkheid speelt een rol. Bij de ene soort angststoornis is erfelijkheid belangrijker dan de andere. Daarom komen stoornissen in sommige families vaker voor dan in andere. De ene persoon heeft dus meer aanleg om in situaties met angst te reageren dan de ander. Ook lijden vrouwen vaker aan angststoornissen dan mannen.

  • Angstcircuit in de hersenen werkt niet goed

    Bij mensen met een angststoornis werkt het ingebouwde ‘angstcircuit’ in de hersenen niet goed. Dit angstcircuit bestaat uit verschillende hersengebieden: de amygdala, hippocampus en prefrontale cortex. Het circuit zorgt ervoor dat je angst voelt in gevaarlijke situaties, en dat de angst weggaat als de situatie voorbij is.

    Dit gebeurt doordat de gebieden signalen naar elkaar sturen om te remmen of aan te moedigen, door middel van boodschapperstoffen (neurotransmitters). Boodschapperstoffen als serotonine, dopamine, noradrenaline, glutamaat en gamma-aminoboterzuur (GABA) maken dat je waakzaam bent voor mogelijk gevaarlijke situaties. In goed werkende hersenen zijn alle signalen in balans met elkaar. Je kunt goed inschatten wanneer iets gevaarlijk is, zodat je inderdaad een angstige reactie moet hebben en wanneer niet. Bij mensen met een angststoornis zijn sommige hersengebieden te actief of te inactief, waardoor ze uit balans zijn. Dan is er bijvoorbeeld een teveel aan glutamaat – de belangrijkste stimulerende boodschapperstof – en juist een tekort aan GABA – de rustgevende boodschapperstof. Hierdoor voel je je vaak angstig terwijl er geen gevaar is. Bij angst kan er ook tijdelijk teveel cortisol zijn, dit is een van de belangrijkste stresshormonen.

    Ook de verbinding tussen bepaalde hersengebieden (hypothalamus, hypofyse en bijnierschors) lijkt bij mensen met een angststoornis in de war. Deze hersengebieden zijn belangrijk bij de stressreactie van je lichaam.

    Een voorbeeld van het ‘angstcircuit’: op het zebrapad

    Je loopt op een zebrapad en ziet: ‘Er komt een snel rijdende auto op mij af’. Dat betekent: ‘Gevaar!’ De amygdala wordt actief door de boodschapperstoffen..

    De auto stopt en de prefrontale cortex houdt de angstreactie onder controle, dus die maakt de angst weer kleiner. De automobilist heeft voor je geremd en je hebt veilig kunnen oversteken. Geen reden meer voor de angst.

    Als je boodschapperstoffen niet goed werken kan je hierna nog steeds bang blijven, terwijl het gevaar alweer voorbij is.

  • Ingrijpende gebeurtenissen

    Als je een gebeurtenis in je leven meemaakt die stress geeft, zoals een overlijden of geboorte, werkeloos worden, je huis verbouwen of naar ander werk overstappen, heb je meer kans op een angststoornis.

    Ook langer bestaande zaken spelen bij het ontstaan van angststoornissen een rol. Denk aan een laag inkomen, lage opleiding, eenzaamheid of een gebrek aan sociale steun.

    In de jeugd kunnen zich situaties voordoen die de kans op een angststoornis in het latere leven vergroten. Denk bijvoorbeeld aan je vaak buitengesloten voelen, regelmatig gepest worden, verwaarlozing, mishandeling of seksueel misbruik. Het telkens weer meemaken hiervan doet iets met je. Het kan je gevoelig maken voor het ontwikkelen van een angststoornis en zo kunnen klachten ontstaan.
    De invloed van opvoeding lijkt minder groot te zijn. Te beschermende, angstige of kritische opvoedstijlen lijken het ontstaan van een latere angststoornis minder te bepalen.

  • Karakter

    Sommige karaktertrekken, bijvoorbeeld introvert zijn, kunnen het risico op een angststoornis verhogen. Als je introvert bent, let je namelijk erg op je eigen gevoelens en gedachten, ben je snel bezorgd en reageer je eerder met emoties als angst en somberheid. Je karakter ontstaat deels uit hoe je genetisch bent gemaakt, maar ook door de ervaringen die je in je leven hebt meegemaakt, en dingen die je jezelf hebt aangeleerd.

    De interactie tussen al deze zaken maakt dat iemand een angststoornis kan krijgen.

Erfelijkheid speelt een rol. Bij de ene soort angststoornis is erfelijkheid belangrijker dan de andere. Daarom komen stoornissen in sommige families vaker voor dan in andere. De ene persoon heeft dus meer aanleg om in situaties met angst te reageren dan de ander. Ook lijden vrouwen vaker aan angststoornissen dan mannen.

Bij mensen met een angststoornis werkt het ingebouwde ‘angstcircuit’ in de hersenen niet goed. Dit angstcircuit bestaat uit verschillende hersengebieden: de amygdala, hippocampus en prefrontale cortex. Het circuit zorgt ervoor dat je angst voelt in gevaarlijke situaties, en dat de angst weggaat als de situatie voorbij is.

Dit gebeurt doordat de gebieden signalen naar elkaar sturen om te remmen of aan te moedigen, door middel van boodschapperstoffen (neurotransmitters). Boodschapperstoffen als serotonine, dopamine, noradrenaline, glutamaat en gamma-aminoboterzuur (GABA) maken dat je waakzaam bent voor mogelijk gevaarlijke situaties. In goed werkende hersenen zijn alle signalen in balans met elkaar. Je kunt goed inschatten wanneer iets gevaarlijk is, zodat je inderdaad een angstige reactie moet hebben en wanneer niet. Bij mensen met een angststoornis zijn sommige hersengebieden te actief of te inactief, waardoor ze uit balans zijn. Dan is er bijvoorbeeld een teveel aan glutamaat – de belangrijkste stimulerende boodschapperstof – en juist een tekort aan GABA – de rustgevende boodschapperstof. Hierdoor voel je je vaak angstig terwijl er geen gevaar is. Bij angst kan er ook tijdelijk teveel cortisol zijn, dit is een van de belangrijkste stresshormonen.

Ook de verbinding tussen bepaalde hersengebieden (hypothalamus, hypofyse en bijnierschors) lijkt bij mensen met een angststoornis in de war. Deze hersengebieden zijn belangrijk bij de stressreactie van je lichaam.

Een voorbeeld van het ‘angstcircuit’: op het zebrapad

Je loopt op een zebrapad en ziet: ‘Er komt een snel rijdende auto op mij af’. Dat betekent: ‘Gevaar!’ De amygdala wordt actief door de boodschapperstoffen..

De auto stopt en de prefrontale cortex houdt de angstreactie onder controle, dus die maakt de angst weer kleiner. De automobilist heeft voor je geremd en je hebt veilig kunnen oversteken. Geen reden meer voor de angst.

Als je boodschapperstoffen niet goed werken kan je hierna nog steeds bang blijven, terwijl het gevaar alweer voorbij is.

Als je een gebeurtenis in je leven meemaakt die stress geeft, zoals een overlijden of geboorte, werkeloos worden, je huis verbouwen of naar ander werk overstappen, heb je meer kans op een angststoornis.

Ook langer bestaande zaken spelen bij het ontstaan van angststoornissen een rol. Denk aan een laag inkomen, lage opleiding, eenzaamheid of een gebrek aan sociale steun.

In de jeugd kunnen zich situaties voordoen die de kans op een angststoornis in het latere leven vergroten. Denk bijvoorbeeld aan je vaak buitengesloten voelen, regelmatig gepest worden, verwaarlozing, mishandeling of seksueel misbruik. Het telkens weer meemaken hiervan doet iets met je. Het kan je gevoelig maken voor het ontwikkelen van een angststoornis en zo kunnen klachten ontstaan.
De invloed van opvoeding lijkt minder groot te zijn. Te beschermende, angstige of kritische opvoedstijlen lijken het ontstaan van een latere angststoornis minder te bepalen.

Sommige karaktertrekken, bijvoorbeeld introvert zijn, kunnen het risico op een angststoornis verhogen. Als je introvert bent, let je namelijk erg op je eigen gevoelens en gedachten, ben je snel bezorgd en reageer je eerder met emoties als angst en somberheid. Je karakter ontstaat deels uit hoe je genetisch bent gemaakt, maar ook door de ervaringen die je in je leven hebt meegemaakt, en dingen die je jezelf hebt aangeleerd.

De interactie tussen al deze zaken maakt dat iemand een angststoornis kan krijgen.

Behandeling van een angststoornis

Angststoornissen verdwijnen meestal niet vanzelf, maar je kunt je er goed voor laten behandelen.

Cognitieve gedragstherapie

Een behandeling start meestal met cognitieve gedragstherapie als basis. Je behandelaar kijkt naar je gedrag en naar je gedachten, fantasieën, herinneringen, opvattingen (‘cognities’) en emoties. Met bepaalde oefeningen kun je het negatieve denkpatroon doorbreken, waardoor ook het gedrag dat erbij hoort zal veranderen.

Een veelgebruikte behandeling is om onder begeleiding je angsten ‘op te zoeken’. Dit wordt ook wel exposure behandeling genoemd. Je wordt dan in de werkelijkheid blootgesteld aan datgene wat jou angstig maakt. Je zult merken dat dan de angst afneemt, ook omdat de ramp waar je bang voor bent, niet gebeurt. Als je bang bent voor bepaalde dieren dan ga je naar een omgeving waar die dieren zijn en leer je daar om te gaan met je angst. Daarmee verander je het gedrag waarin je situaties bent gaan vermijden.

Het veranderen van (angst)reacties en je gedrag gaat niet vanzelf. Het effect van cognitieve gedragstherapie hangt dan ook erg af van je motivatie, en van hoeveel je oefent. De behandelaar zal daarom altijd huiswerk meegeven zodat je tussen de sessies door goed kunt blijven oefenen.

De cognitieve gedragstherapie kan op meerdere manieren worden aangeboden. Het kan individueel, of in een groep, en ook kan het therapiecontact deels of geheel via internet verlopen. Zelfs virtual reality kan in sommige instellingen ingezet worden om te oefenen met voor jou angstige situaties. Het is goed om een behandelaar te vragen naar mogelijkheden van de instelling voor jouw specifieke situatie.

Medicatie

Als gedragstherapie onvoldoende werkt, kun je baat hebben bij medicijnen die helpen tegen angst. Er worden dan bepaalde antidepressiva voorgeschreven, omdat deze goed werken bij mensen met een angststoornis. Bij sommige mensen werkt een combinatie van cognitieve gedragstherapie en medicatie het best, zeker als er ernstige klachten zijn. Antidepressiva krijg je vaak voor minimaal een jaar voorgeschreven. Daarna kun je samen met je arts bekijken of je medicatie kunt afbouwen. Dat gebeurt stapsgewijs. Helaas komen bij sommige mensen de angstklachten toch weer terug, waarvoor dan opnieuw behandeling nodig is.

Als gedragstherapie niet lukt omdat je té angstig bent om echt goed te oefenen, dan kan het in sommige gevallen werken om eerst met antidepressiva te starten, waardoor je je al minder angstig gaat voelen. Dan kun je daarna opnieuw beginnen met gedragstherapie. Zo kun je op een dag gaan afbouwen en uiteindelijk stoppen met medicatie en je goed blijven voelen.

Folder | Leven met een angststoornis

Angststoornissen hebben hun oorsprong in de hersenen. Iedereen is wel eens angstig. Maar als je angstig bent zonder aanleiding, of als de angst je dagelijkse leven beheerst, is er sprake van een angststoornis.Deze folder gaat…

Gevolgen van een angststoornis

Mensen met een angststoornis ervaren veel nadelige gevolgen. Als je veel piekert kun je je niet concentreren, en val je ook moeilijker in slaap. Bovendien is het heel menselijk om situaties te vermijden waar je bang voor bent. Maar dat vermijden heeft wél grote negatieve gevolgen, voor jezelf, de mensen om je heen, en je dagelijkse bezigheden. Je gaat bijvoorbeeld niet meer naar vergaderingen, je werk, het schoolplein, feestjes en je vraagt anderen de boodschappen te doen. De angst zal dan blijven bestaan en als je toegeeft aan de vermijding wordt je leven steeds kleiner.

Als je niets doet aan een angststoornis gaat deze vaak niet vanzelf over. De kans bestaat ook, dat je klachten zich uitbreiden en dat je meer plekken en dingen gaat vermijden. Ook kan je hierdoor andere angststoornissen of een depressie krijgen. Denk daarom niet te snel ‘het gaat wel weer over’ en zoek hulp.

Vooruitzichten met een angststoornis

Cognitieve gedragstherapie en antidepressiva zijn goed onderzocht en werken voor veel mensen goed. Maar voor een deel van de mensen is het vinden van een effectieve behandeling lastiger. Ook blijf je, nadat je bent hersteld bent van een angststoornis, kwetsbaar om opnieuw angstklachten te krijgen. Bij sommige mensen gebeurt dit niet, bij anderen al snel en bij weer anderen pas na een groot aantal jaar. Het is goed om alert te blijven op weer beginnende klachten, zodat je dan de technieken weer kunt inzetten die je eerder tijdens de therapie hebt geleerd. Als dat onvoldoende werkt, zoek dan weer tijdig hulp.  

Tips voor mensen met een angststoornis

  • Probeer een goed beeld te krijgen van je angsten. Houd bijvoorbeeld een dagboek bij. Probeer antwoord te geven op vragen als ‘Waar ben ik bang voor?’ ‘Hoe beïnvloeden deze angsten mijn leven?’ ‘Hoe reageert mijn lichaam op (beginnende) angst of paniek? Wat doe ik dan?’
  • Praat over je angsten met je partner of mensen die belangrijk voor je zijn. Zij zullen je beter gaan begrijpen en je voelt je minder alleen. Zo schaam je je ook minder hiervoor.
  • Probeer moeilijke situaties niet uit de weg te gaan. Door de strijd met je angst in kleine stapjes aan te gaan zul je zien dat je angst steeds iets minder kan worden.
  • Ga bewegen, bijvoorbeeld een sport zoals zwemmen, fietsen of wandelen. Ga naar buiten: frisse lucht en zonlicht doet je goed.
  • Drink geen alcohol en gebruik geen drugs. Het kalmerende effect en de vermindering van je angst van alcohol en drugs is namelijk maar tijdelijk. Op de lange termijn kunnen ze je angst juist versterken. XTC en cocaïne (coke) kunnen zelfs paniek en angst bij je veroorzaken.
  • Drink niet te veel dranken met cafeïne, zoals koffie of cola. Deze kunnen een (nieuwe) paniekaanval bij je uitlokken.

Tips voor naasten, zorgprofessionals en omgeving van mensen met een angststoornis

Voor naasten en familie kan het net zo moeilijk zijn om met gevolgen van een angststoornis om te gaan als voor de patiënt zelf. De ADF Stichting is een patiëntenvereniging voor mensen die hetzelfde meemaken (‘lotgenotencontact’). Daar kun je ook als naaste terecht voor meer hulp en sociale steun.

Zorgen voor naasten, ook wel mantelzorg genoemd, is voor de meeste mensen logisch. Als één van je vrienden een angststoornis heeft wil je uiteraard graag helpen. Soms kun je meer doen dan je denkt, ook als collega of werkgever. Soms ben je partner of ouder van een patiënt met een angststoornis. Dat is niet altijd even makkelijk. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan wat de overheid ‘gebruikelijke hulp’ noemt. Hieronder een paar tips.

  • Tips voor naasten

    • Toon begrip. Zeg niet tegen iemand dat hij of zij rustig moet worden of dat de angst niet terecht is. Dit zal niet helpen.
    • Overtuig iemand om hulp te zoeken, schakel op tijd professionele hulp in.
    • Geef complimenten bij succes, hoe klein ook. Dit is de beste manier om gewenst gedrag te versterken. Ook ontstaat er zo meer wederzijds vertrouwen en een prettige manier van contact.
    • Probeer je in iemand te verplaatsen: verzamel zoveel mogelijk informatie, zoek online of er in jouw omgeving voorlichtingsbijeenkomsten of zelfs cursussen worden aangeboden.
    • Vraag of, en zo ja hoe je kunt helpen. Maar pas tegelijkertijd op dat de angststoornis niet ook jouw leven gaat beheersen. Bespreek hoe je sámen met de angst om kunt gaan. Zorg ervoor dat je geen taken gaat overnemen waardoor je naaste nog meer plekken en dingen gaat vermijden.
    • Ga bijvoorbeeld regelmatig samen sporten, kies een sport die je allebei leuk vindt en trek de ander daarmee over de drempel.
    • Zorg goed voor jezelf. Blijf je eigen dingen doen. Je bent veelal de spil en het anker voor je naaste, dat moet je kunnen volhouden. Vraag ook andere familie of vrienden om mee te helpen de zorg voor je naaste te organiseren.
  • Tips voor behandelaars

    • Voorkom dat een patiënt twee dingen tegelijk moet uitvoeren.
    • Geduld en empathie helpen iemand vooruit, daarmee voorkom je onnodige negatieve ervaringen, angst en stress.
    • Als je weinig ervaring hebt met de behandeling van angststoornissen, verwijs dan patiënten met een angststoornis door naar een gespecialiseerd centrum.
  • Tips voor collega’s, werkgevers, UWV & bedrijfsarts

    • Geef, indien nodig, aanwijzingen om de taak op een rustige manier uit te voeren. Zo kan de patiënt de taak uitvoeren, zonder dat hij of zij het gevoel heeft iets fout te doen.
    • Bekijk ook video’s en ervaringsverhalen om je in te leven in de wereld van de patiënt.
    • Voor werkgevers van mensen die een risicoberoep uitoefenen is het verstandig om extra alert te zijn op deze hersenaandoening. Kijk samen naar wat er veilig kan en bespreek mogelijke aanpassingen in het werk. Soms is wat langer de tijd geven voor herstel belangrijk om weer volledig terug te keren op de werkvloer.

Tips voor naasten

  • Toon begrip. Zeg niet tegen iemand dat hij of zij rustig moet worden of dat de angst niet terecht is. Dit zal niet helpen.
  • Overtuig iemand om hulp te zoeken, schakel op tijd professionele hulp in.
  • Geef complimenten bij succes, hoe klein ook. Dit is de beste manier om gewenst gedrag te versterken. Ook ontstaat er zo meer wederzijds vertrouwen en een prettige manier van contact.
  • Probeer je in iemand te verplaatsen: verzamel zoveel mogelijk informatie, zoek online of er in jouw omgeving voorlichtingsbijeenkomsten of zelfs cursussen worden aangeboden.
  • Vraag of, en zo ja hoe je kunt helpen. Maar pas tegelijkertijd op dat de angststoornis niet ook jouw leven gaat beheersen. Bespreek hoe je sámen met de angst om kunt gaan. Zorg ervoor dat je geen taken gaat overnemen waardoor je naaste nog meer plekken en dingen gaat vermijden.
  • Ga bijvoorbeeld regelmatig samen sporten, kies een sport die je allebei leuk vindt en trek de ander daarmee over de drempel.
  • Zorg goed voor jezelf. Blijf je eigen dingen doen. Je bent veelal de spil en het anker voor je naaste, dat moet je kunnen volhouden. Vraag ook andere familie of vrienden om mee te helpen de zorg voor je naaste te organiseren.

Tips voor behandelaars

  • Voorkom dat een patiënt twee dingen tegelijk moet uitvoeren.
  • Geduld en empathie helpen iemand vooruit, daarmee voorkom je onnodige negatieve ervaringen, angst en stress.
  • Als je weinig ervaring hebt met de behandeling van angststoornissen, verwijs dan patiënten met een angststoornis door naar een gespecialiseerd centrum.

Tips voor collega’s, werkgevers, UWV & bedrijfsarts

  • Geef, indien nodig, aanwijzingen om de taak op een rustige manier uit te voeren. Zo kan de patiënt de taak uitvoeren, zonder dat hij of zij het gevoel heeft iets fout te doen.
  • Bekijk ook video’s en ervaringsverhalen om je in te leven in de wereld van de patiënt.
  • Voor werkgevers van mensen die een risicoberoep uitoefenen is het verstandig om extra alert te zijn op deze hersenaandoening. Kijk samen naar wat er veilig kan en bespreek mogelijke aanpassingen in het werk. Soms is wat langer de tijd geven voor herstel belangrijk om weer volledig terug te keren op de werkvloer.

Risico op een angststoornis verkleinen

Hoe kun je gezond blijven en de kans op een angststoornis kleiner maken?

Tips

  1. Beweeg of sport regelmatig, denk aan wandelen, fietsen, hardlopen, zwemmen.
  2. Beoefen het sporten buiten, dan heb je ook meteen de positieve invloed van frisse lucht en het zonlicht erbij. Zo zorg je goed voor jezelf.

De Hersenstichting heeft bij het opstellen van deze tekst dankbaar gebruik gemaakt van adviezen van

  • Prof. dr. Koen R.J. Schruers, psychiater, Universiteit Maastricht en Mondriaan
  • Dr. Neeltje Batelaan, psychiater en universitair hoofddocent, Amsterdam UMC en GGZ inGeest Amsterdam

Laatste update: januari 2024