Dinsdag

Ik ben maandag naar het ziekenhuis gebracht. Wat ik wel verwacht had, en waar ik ook wel bang voor was, is waarheid geworden, ik heb voor de vierde keer een herseninfarct gekregen. De maandag verloopt hectisch, de opname, de overplaatsing naar een ander ziekenhuis, het hallucineren, de paniek, de geschrokken en ronduit angstige blikken van de mensen om me heen. Alles trekt als een surrealistische droom aan me voorbij. Ik ben kapot. De nacht van maandag op dinsdag verloopt bizar. Het is rustig op mijn ziekenhuiskamer, waar ik die avond ben ondergebracht. Maar ik ben alles behalve rustig. Ik kan me niet bewegen. Ik kan niet praten. Ik kan niets binnenhouden. En het meest bizarre is mijn linkerarm. Die leeft een eigen leven. Beweegt alle kanten op, gaat de lucht in en landt dan weer boven mijn hoofd. Ik heb er geen invloed op, hij beweegt constant boven me. En dan gebeurt het. Ik krijg mijn vijfde infarct.

Ik voel het, het tintelen, het gevoelloos worden. En als je je bewegingen al niet onder controle kunt houden, dan wordt dat nog een tandje erger. In dolle paniek druk ik op het belletje, de verpleging is er binnen een paar tellen. Maar hoe maak je duidelijk dat er weer een infarct is? Ik kan niet praten, niet bewegen, alles is ongecontroleerd. Ik kan alleen een gebrom uitstoten, wijzen. En ze begrijpen me niet, helemaal niets. De frustratie slaat toe. Ik bel nog een keer. Hoe kan ik ze duidelijk maken wat er aan de hand is? Ik slaap. Onrustig. De dag begint.

Die dinsdag krijg ik de hele dag door bezoek. En onderzoeken. En artsen aan mijn bed. Een scan. Nog een onderzoek. Co-assistenten aan mijn bed, een hele groep. Verplegers en verpleegsters.

In mijn herinneringen praat ik volop. Sta iedereen te woord, ben vrolijk en probeer iedereen gerust te stellen. Het gaat weer goed met me, ik kom er bovenop. Even een dag pech, maar morgen loop ik weer rond. In mijn herinneringen.

Achteraf is het meest markant het bezoek van mijn dochter geweest. Ze is dinsdagavond laat nog bij me geweest met haar vriend, buiten de bezoekuren.
Gezien mijn toestand mocht het. Als ik haar weken later vraag hoe dat was, vertelt ze me dat ik in bed lag, scheef weggezakt. Met een uitgedroogde mond, niet in staat om te praten, niet in staat om rechtop te zitten. En goed ziek. Zou je het mij vragen, dan zat ik in bed, volop te praten. Te vertellen wat er allemaal gebeurd is. En vreemd genoeg, maar ook heel verklaarbaar, mijn dochter en haar vriend ook gerust te stellen.

Je geheugen doet rare dingen met je. Mijn beeld van de eerste dagen in het ziekenhuis zijn zo compleet anders dan de realiteit. Veel positiever, veel optimistischer. Het bizarre surrealistische en dramatische van de opnamedag en de eerste nacht staan in zo’n fel contrast met mijn beleving van de dagen die daarop volgen. Mijn geheugen maakt het zwarte nog veel dieper donker zwart, en het witte nog meer mooi en fel en lichtgevend wit….