Wat is gedragsverandering?

Je hersenen regelen je gedrag en persoonlijkheid. Als door een hersenaandoening schade ontstaat in de hersenen, kan je gedrag veranderen. Wat dit precies betekent, is voor iedereen anders: de een doet bijvoorbeeld veel minder dan eerst, terwijl een ander plotseling allerlei dingen doet zonder erover na te denken.  

Bij gedragsverandering door een hersenaandoening heb je je eigen gedrag niet altijd meer goed onder controle. Het kan moeilijker zijn om over jezelf na te denken of te zien hoe je veranderd bent (zelfreflectie). Het wordt dan lastig om in te schatten of je een situatie wel goed hebt aangepakt. Ook komt het wel eens voor dat je niet meer goed kunt inschatten hoe anderen zich voelen of wat ze denken. Daardoor kan het gebeuren dat je niet meer goed op anderen reageert. Soms betekent dit dat je gedrag niet goed past in de situatie, en eigenlijk niet is zoals het hoort. 

Gedragsverandering is voor anderen uit je omgeving vaak een heftige ervaring: ze herkennen je soms niet meer en vinden dat je een ander karakter hebt gekregen.  

Kaartje | Gedragsveranderingen

Tips voor omgaan met gedragsveranderingen na niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Prijs: gratis (verzendkosten post € 1,50)

Kenmerken gedragsverandering

Bij gedragsverandering gaat het om een duidelijk verschil in zoals je je nu gedraagt, vergeleken met hoe je was vóór de hersenaandoening. Als je altijd stil en rustig was, kan je nu plotseling fel en rebels worden. Of als je voorheen goed nadacht voordat je iets deed, reageer je nu opeens chaotisch en ongeduldig. Daarnaast kan het zijn dat bepaalde karaktertrekken en gedragingen extra naar voren komen na een hersenaandoening.  

Enkele kenmerken van gedragsverandering zijn: 

• je bent sneller boos of geïrriteerd, soms ben je zelfs agressief (prikkelbaarheid) 
• je reageert niet altijd zoals het hoort in een sociale situatie (sociaal onaangepast gedrag) 
• je toont geen initiatief, emoties, motivatie of enthousiasme (apathie) 
• je voelt je niet meer jezelf (vervreemding) 
• je doet of zegt dingen zonder erover na te denken, je hebt geen rem meer 
• je lacht of huilt veel en zonder controle (dwanglachen of dwanghuilen) 
• je begrijpt humor niet meer of maakt opmerkingen die anderen als beledigend ervaren 
• je weet niet hoe je op de emoties van de ander kunt reageren  
• je kunt je niet meer goed in anderen verplaatsen waardoor ze vinden dat je egoïstischer bent geworden
• je laat dwangmatig gedrag zien: alles moet volgens vaste routines 

Als je naasten dit soort veranderingen in gedrag zien, denken ze vaak eerst dat het komt door alle emoties rond de hersenaandoening. Ze denken dat het wel weer goed zal komen. Soms is dat ook zo, maar gedragsveranderingen kunnen ook een blijvend gevolg zijn van de hersenaandoening. 

Impact van gedragsverandering

Een gedragsverandering kan veel impact hebben. Niet alleen op jou, maar vaak vooral ook op je naasten. Aan de buitenkant zie je niet of iemands gedrag veranderd is. Vaak kom je er pas na een tijdje achter wat de impact van gedragsverandering is. Vooral je naasten hebben in de gaten of en hoeveel je veranderd bent. Doordat je aan de buitenkant niet ziet hoe je je van binnen voelt, kunnen jij en je naasten je onbegrepen voelen.  

Wat de impact van gedragsverandering is, verschilt van persoon tot persoon. Gedragsveranderingen kunnen ook positief uitpakken. Als je vroeger snel kwaad werd maar nu milder bent geworden bijvoorbeeld.  

Andere manieren waarop je de impact van gedragsverandering merkt, zijn: 

  • Iets begrijpen

    Je vindt het lastig om situaties in te schatten of houdt geen rekening met de standaard gedragsregels. Je speelt bijvoorbeeld verstoppertje in de supermarkt of bespreekt persoonlijke zaken met vreemden. Je kunt chaotischer en sneller afgeleid zijn, of niet weten wat je wil doen en in welke volgorde dat het beste kan gebeuren. Het kan zijn dat je het moeilijk vindt om te leren van je fouten, omdat je zelf niet ervaart dat je veranderd bent en een andere kijk hebt op je eigen gedrag. Daarnaast kun je moeite hebben met het verwerken van informatie doordat je wat trager denkt. Tijdens een visite kan je bijvoorbeeld niet meer goed meedoen aan het gesprek. 

  • Jezelf verplaatsen

    Je inschatting van risico’s in het verkeer kan minder goed zijn. Als je wat trager denkt, kan je drukke situaties niet zo snel overzien. Je kunt een gevaarlijke deelnemer aan het verkeer zijn geworden, hoe goed je vroeger ook kon autorijden of fietsen 

  • Jezelf verzorgen

    Het kan zijn dat je het moeilijker vindt om jezelf goed te verzorgen. Misschien vind je het minder belangrijk dan vroeger, of lukt het niet goed meer om initiatief te nemen. 

  • Omgaan met anderen

    Juist in de omgang met anderen kun je veranderingen merken. Je gedrag is misschien niet meer zoals het hoort of zoals anderen van je gewend zijn. Je kan bijvoorbeeld minder goed naar de ander luisteren, bent minder geïnteresseerd of voelt minder goed aan wat de ander nodig heeft. Of je maakt kwetsende opmerkingen en bent ineens heel boos. Je omgeving kan zich gaan ergeren en zich schamen voor je gedrag. Bijvoorbeeld als je opmerkingen maakt die niet passen bij de situatie. Dat maakt het moeilijker om met anderen om te gaan. Verder neem je zelf misschien niet meer zoveel initiatief in het contact met vrienden en familie.    

  • Dagelijkse activiteiten

    Juist de dagelijkse activiteiten in werk of gezin kunnen sterk veranderen. Je hebt moeite met plannen en met bepalen wat belangrijk is. Vaak helpt het als een ander je helpt. Dus samen op een ritje zetten wat er moet gebeuren, op welk tijdstip en hoe lang dat duurt. Dat kan in een agenda of op een planbord, zodat het overzichtelijk is.  

  • Meedoen aan de wereld

    Je rol in de wereld wordt anders. Je hebt bijvoorbeeld moeite om je rol als ouder of werknemer in te vullen. Misschien heb je moeite om in te schatten welke financiële uitgaven je beter wel of niet kan doen. Het kan ook zo zijn dat je minder flexibel bent geworden: je past je wat minder makkelijk aan. Je hebt eerder kans dat je gedrag niet helemaal passend is voor de situatie. Je zult moeten zoeken naar nieuwe doelen in je leven en naar zinvolle activiteiten die passen bij hoe je nu bent.  

Je vindt het lastig om situaties in te schatten of houdt geen rekening met de standaard gedragsregels. Je speelt bijvoorbeeld verstoppertje in de supermarkt of bespreekt persoonlijke zaken met vreemden. Je kunt chaotischer en sneller afgeleid zijn, of niet weten wat je wil doen en in welke volgorde dat het beste kan gebeuren. Het kan zijn dat je het moeilijk vindt om te leren van je fouten, omdat je zelf niet ervaart dat je veranderd bent en een andere kijk hebt op je eigen gedrag. Daarnaast kun je moeite hebben met het verwerken van informatie doordat je wat trager denkt. Tijdens een visite kan je bijvoorbeeld niet meer goed meedoen aan het gesprek. 

Je inschatting van risico’s in het verkeer kan minder goed zijn. Als je wat trager denkt, kan je drukke situaties niet zo snel overzien. Je kunt een gevaarlijke deelnemer aan het verkeer zijn geworden, hoe goed je vroeger ook kon autorijden of fietsen 

Het kan zijn dat je het moeilijker vindt om jezelf goed te verzorgen. Misschien vind je het minder belangrijk dan vroeger, of lukt het niet goed meer om initiatief te nemen. 

Juist in de omgang met anderen kun je veranderingen merken. Je gedrag is misschien niet meer zoals het hoort of zoals anderen van je gewend zijn. Je kan bijvoorbeeld minder goed naar de ander luisteren, bent minder geïnteresseerd of voelt minder goed aan wat de ander nodig heeft. Of je maakt kwetsende opmerkingen en bent ineens heel boos. Je omgeving kan zich gaan ergeren en zich schamen voor je gedrag. Bijvoorbeeld als je opmerkingen maakt die niet passen bij de situatie. Dat maakt het moeilijker om met anderen om te gaan. Verder neem je zelf misschien niet meer zoveel initiatief in het contact met vrienden en familie.    

Juist de dagelijkse activiteiten in werk of gezin kunnen sterk veranderen. Je hebt moeite met plannen en met bepalen wat belangrijk is. Vaak helpt het als een ander je helpt. Dus samen op een ritje zetten wat er moet gebeuren, op welk tijdstip en hoe lang dat duurt. Dat kan in een agenda of op een planbord, zodat het overzichtelijk is.  

Je rol in de wereld wordt anders. Je hebt bijvoorbeeld moeite om je rol als ouder of werknemer in te vullen. Misschien heb je moeite om in te schatten welke financiële uitgaven je beter wel of niet kan doen. Het kan ook zo zijn dat je minder flexibel bent geworden: je past je wat minder makkelijk aan. Je hebt eerder kans dat je gedrag niet helemaal passend is voor de situatie. Je zult moeten zoeken naar nieuwe doelen in je leven en naar zinvolle activiteiten die passen bij hoe je nu bent.  

Oorzaak in de hersenen

Er zijn 2 oorzaken van gedragsverandering na een hersenaandoening: 

Psychologische reacties 

Als je een hersenaandoening hebt, kun je beperkingen ervaren en is de toekomst vaak onzeker. Hier moet je mee leren omgaan. Dat kan je bang, boos, verdrietig of onzeker maken. Deze reactie is heel normaal en gezond. Het hoort bij de veranderingen die je meemaakt. Het helpt je om de veranderingen te verwerken en je aan te passen aan de nieuwe situatie. Door deze psychologische reacties kun je je anders gedragen dan vóór je hersenaandoening. Je trekt je misschien meer terug, of bent wat sneller emotioneel. Je kan het vergelijken met een rouwproces; je neemt afscheid van hoe je eerder was en bent op zoek naar een nieuwe balans. Dat kost tijd en emoties horen daarbij.  

Schade in de hersenen 

Je hersenen regelen je gedrag. Als je schade hebt aan je hersenen door een aandoening, kan je gedrag veranderen. Hoe je gedrag verandert, verschilt per persoon en is afhankelijk van de schade in je hersenen: waar deze zit, hoe groot de schade is en ook hoe de schade is ontstaan (bijvoorbeeld door een ongeluk of langzaam groeiende tumor). Vooral bij schade aan de voorste delen van de hersenen (frontaalkwab) of als je hersenen ernstig beschadigd zijn kunnen dit soort gedragsveranderingen ontstaan.  

Sommige gedragsveranderingen ontstaan door een combinatie van psychologische reacties en schade in de hersenen. Als je ineens veel moet huilen bijvoorbeeld. Dat kan komen doordat je verdrietig bent dat je iets niet meer kunt. Maar het kan ook zijn dat je je door schade aan je hersenen veel emotioneler bent dan voorheen. Of dat het een combinatie van deze twee oorzaken is. 

Aandoeningen die leiden tot gedragsverandering

Hersenaandoeningen die vaak leiden tot veranderd gedrag zijn: 

Beroerte 
Traumatisch hersenletsel 
Hersentumor 
Dementie, vooral frontotemporale dementie 
• Ziekte van Parkinson 
Multiple Sclerose (MS) 

Behandelen van gedragsverandering

Als gedragsveranderingen veroorzaakt worden door schade aan je hersenen, gaan ze meestal niet meer over. Vaak vinden mensen spontaan manieren om met veranderingen om te gaan. Maar hulp bij die aanpassingen is natuurlijk welkom, zowel voor jezelf als je naasten.  

Er zijn behandelingen die je helpen om beter met de nieuwe situatie om te gaan. Een behandeling bestaat uit uitleg zodat je begrijpt wat er veranderd is in de hersenen en waarom dat leidt tot bepaalde veranderingen in gedrag. Ook krijg je adviezen en oefeningen om met de gedragsverandering om te gaan. Het beste is om dat samen te doen met een naaste, zodat je elkaar beter leert begrijpen en samen manieren vindt om ermee om te gaan.  

Er bestaat ook een behandeling die je helpt met sociale cognitie. Dit betekent dat je gevoelens van een ander begrijpt, je kunt inleven in een ander, en je gedrag hierop kunt aanpassen. Deze behandeling heet T-ScEmo. Je leert hierbij bijvoorbeeld hoe je luistert, initiatief neemt voor sociaal contact, excuses maakt, woede-uitbarstingen voorkomt en gepaste afstand houdt. 

Brochure | Gedragsveranderingen

De hersenen regelen ons gedrag en onze persoonlijkheid. Afhankelijk van waar in de hersenen schade ontstaat door een hersenaandoening, kunnen er veranderingen optreden in het gedrag. Gedragsverandering is een ‘onzichtbaar gevolg’, net als ernstige vermoeidheid…

Tips voor mensen met gedragsverandering

  • Zoek hulp. Ga naar je huisarts en neem je naaste mee. Je huisarts kan je verwijzen voor de juiste begeleiding.  
  • Vraag je naasten om feedback op je gedragsveranderingen en bespreek met elkaar hoe je hiermee wil omgaan. Bespreek vooral met elkaar wat je prettig vindt en wat niet. Bijvoorbeeld: wil je geremd worden, of heb je juist een extra hint nodig om op gang te komen? Heb je moeite met plannen, organiseren en initiatief nemen, laat je dan helpen door je naasten en zorg voor een overzichtelijke agenda of een planbord.  
  • Geef aan als dingen te snel gaan en als je het overzicht kwijt bent. Bijvoorbeeld in een gesprek, een drukke situatie met meerdere mensen, of in het verkeer.  
  • Vraag je naasten te benoemen hoe zij zich voelen en wat zij verwachten.  
  • Ga niet in discussie of je wel of niet veranderd bent, maar bespreek wat er nodig is om het samen beter te hebben.  
  • Wissel activiteit en rust af, doe geen moeilijke (sociale) taken als je al vermoeid bent: vermoeidheid en spanning maken je sneller geïrriteerd en boos.  

Tips voor naasten

  • Help je naaste om hulp te zoeken, schakel op tijd professionele hulp in. De huisarts kan je verwijzen voor de juiste begeleiding. 
  • Bedenk dat gedragsveranderingen een gevolg zijn van een hersenaandoening, je naaste doet het niet met opzet. 
  • Ga niet in discussie om gelijk te krijgen. Een hulpverlener kan jullie hierbij ondersteunen. 
  • Benoem je eigen gevoelens en verwachtingen, wacht niet af tot je naaste dit zelf opmerkt of ernaar vraagt. 
  • Kijk naar wat er wél goed gaat: door vooral aandacht te hebben voor de dingen die goed gaan, bouw je samen vertrouwen op. 
  • Bied steun, laat zien dat je het begrijpt en wees flexibel. 
  • Spreek met elkaar af op welke manier je naaste geholpen wil worden. Neem niet ongevraagd situaties over en corrigeer niet ongevraagd waar anderen bij zijn.   
  • Het is voor je naaste vaak beschamend of confronterend als iemand steeds wijst op dingen die niet goed gaan. 
  • Spreek met elkaar af hoe jullie in sociale situaties omgaan met gedrag dat niet gepast is.  Wil je naaste dat je feedback heel duidelijk benoemt? Of in gezelschap met anderen juist subtieler? Spreek eventueel een codewoord of gebaar af om bepaald gedrag af te remmen. 
  • Zorg goed voor jezelf en vraag zo nodig (professionele) hulp: je hoeft niet alle zorg voor je naaste zelf te doen en regelen. Vraag vrienden en familie om mee te helpen. Blijf leuke en ontspannende activiteiten doen en blijf niet thuis zitten.  
  • Geef je eigen grenzen aan: ook al heeft je naaste zijn gedrag niet altijd onder controle en heb je daar begrip voor, dat wil niet zeggen dat je alles moet accepteren. Probeer ten alle tijden netjes en geduldig te reageren, maar houd in de gaten wat je acceptabel en draaglijk vindt.  
  • Zoek contact met lotgenoten. 

De Hersenstichting heeft bij het opstellen van deze tekst dankbaar gebruik gemaakt van adviezen van: 

  • Dr. Danielle Boelen, klinisch neuropsycholoog bij Deventer Ziekenhuis 
  • Prof. dr. Joke Spikman, klinisch neuropsycholoog, en hoogleraar UMCG te Groningen 
  • Dr. Marjon Westerhof-Evers, klinisch neuropsycholoog in opleiding, UMCG, Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord te Haren